Alle leden mogen wijzigen
Financiële rapportage - Financieel jaarverslag 2022
(De financiële rapportage 2022 zal bij afronding van het jaarverslag 2022 worden aangeleverd en besproken in de DR, RvT en OPR vergaderingen van maart/april)
1. Financieel beleid en beheer
Financieel beheer
Het samenwerkingsverband had tot en met eind 2022 een begrotingscyclus die gebaseerd is op schooljaren. Deze keuze was gemaakt omdat onze baten voor het grootste deel per schooljaar werden vastgesteld en de telgegevens pas na het verstrijken van het kalenderjaar bij het samenwerkingsverband bekend waren. Doordat op deze wijze ook de werkelijke gegevens van de groeitelling (1 februari) en de lumpsumtarieven duidelijk zijn, leidde dit tot meer valide cijfers dan bij een in november/december opgestelde begroting. De planning & controlcyclus was hierop aangepast. Met ingang van 2023 is het bekostigingsstelsel landelijk aangepast en zal het samenwerkingsverband alle bekostiging ontvangen op kalenderjaarbasis. De argumenten die aan de basis lagen van de keuze voor een interne rapportagesystematiek per schooljaar, zijn met de invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek weg gevallen (teldatum is 1 februari geworden, alle bekostiging gaat per kalenderjaar, groeibekostiging vervalt en de lumpsumtarieven worden tijdig gepubliceerd). Daardoor zijn alle gegevens voorhanden om in november/december een valide (kalenderjaar-) begroting te kunnen opstellen. Op basis daarvan is besloten om met ingang van kalenderjaar 2023 over te stappen naar kalenderjaarbegroting en de interne rapportagecyclus daarop aan te passen. De begroting voor schooljaar 2021-2022 is de laatste begroting die per schooljaar is opgesteld. Vanuit praktische overwegingen is een overgangsperiode van 5 maanden gehanteerd en is een aparte begroting opgesteld voor de periode augustus – december 2022. Die periode hebben we ook gebruikt om de nieuwe monotoringscyclus voor te bereiden en in te richten. De begroting voor kalenderjaar 2023 is de eerste begroting die op kalenderjaarbasis is opgesteld. De begroting is opgesteld voor het aankomende jaar en geïntegreerd met de meerjarenbegroting voor de drie daaropvolgende jaren. Daarmee kunnen we besluiten in meerjarig perspectief bezien en houden wij rekening met mogelijke meerjarige financiële consequenties van beleidsmatige keuzes. De begroting is besproken in de Deelnemersraad, de OPR en de Raad van Toezicht en vormt na vaststelling de financiële leidraad voor de uitvoering van de activiteiten van het samenwerkingsverband in het komende jaar. Via onze trimesterrapportages houden we zicht op de belangrijkste ontwikkelingen, zowel inhoudelijk als financieel. Deze rapportages geven inzicht in de exploitatie van het samenwerkingsverband, en geven een integraal beeld van de realisatie van de doelstellingen van het samenwerkingsverband. De rapportages worden besproken met de Deelnemersraad en beoordeeld door de Raad van Toezicht. De trimesterrapportages worden in 2023 in stand gehouden, de periodes waarover wordt gerapporteerd wijzigen. De directeur-bestuurder is verantwoordelijk voor het bestaan en de werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen. Deze systemen hebben als doel het bewaken van de realisatie van doelstellingen, de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving en het naleven van wet- en regelgeving. Het samenwerkingsverband heeft de financiële administratie en salarisadministratie uitbesteed aan het administratiekantoor OOG in Amsterdam en wordt in het beheer van de financiële situatie ondersteund door een externe controller. OOG draagt zorg voor de primaire vastlegging van gegevens. De controller is het eerste aanspreekpunt voor alle in- en externe financiële aangelegenheden, bewaakt de relatie met en werkzaamheden van OOG en bewaakt de wijze van toepassing van de planning- en controlcyclus. Jaarlijks evalueren we de werkzaamheden van OOG en maken we waar nodig verbeterafspraken.
Het samenwerkingsverband beschikt over een beschrijving van de AO/IC, waarin de werkprocessen en interne controles zijn vastgelegd. Een procuratieschema en een treasurystatuut maken onderdeel uit van de protocollen waarmee het financieel beheer wordt uitgevoerd. Deels steunen wij daarbij op de interne beheersingsmaatregelen die binnen OOG zijn genomen ten aanzien van functiescheiding en betalingsverkeer.
Het jaarverslag en de jaarrekening van het samenwerkingsverband worden jaarlijks opgesteld conform de daarvoor geldende richtlijnen van OCW en gecontroleerd door een onafhankelijke accountant. In het accountantsverslag geeft de accountant haar bevindingen en adviezen aan. Het samenwerkingsverband is verplicht de jaarstukken jaarlijks uiterlijk voor 1 juli aan te leveren bij OCW. Voor het boekjaar 2022 is Horlings Nexia Accountants te Amsterdam benoemd als controlerend accountant.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de risicobeheersings- en controlesystemen ten aanzien van financiële verslaggevingsrisico’s in het boekjaar 2022 niet naar behoren hebben gefunctioneerd.
Treasury
Treasury is het sturen op en het beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. Het treasurystatuut heeft tot doel sturing te geven aan de treasuryfunctie, de risico’s te beperken en, in het kader van vermogensbeheer van het samenwerkingsverband, te expliciteren volgens welke procedures besluiten tot stand komen en aan welke richtlijnen de bij de uitvoering van de treasuryfunctie betrokken personen zich moeten houden.
Het samenwerkingsverband beschikt over een treasurystatuut, overeenkomstig de regelgeving daterend uit 2016 en tussentijds aangepast aan van toepassing zijnde circulaires tot en met december 2018. In het treasurystatuut wordt het beleid uiteengezet en een beschrijving gegeven van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het kader van de treasuryfunctie. Uitgangspunt hierin is een treasurycomité, dat overleg voert over het treasurybeleid als en zodra daartoe aanleiding is. De bestuurder en controller hebben zitting in dit comité.
Het samenwerkingsverband bankiert volledig bij ABN AMRO bank en beschikt over een betaalrekening en een spaarrekening. Omdat de rentestanden in 2022 het grootste deel van het jaar negatief waren, zijn de rentebaten op de liggende gelden, negatief. Het samenwerkingsverband heeft geen vermogen geplaatst in aandelen of andere belangen en verstrekt geen leningen. Het totale saldo van de liquiditeiten op 31 december 2022 bedraagt € 2.686.792 (stand op 31 december 2021: € 717.862).
Allocatie van middelen
De inkomsten van het samenwerkingsverband bestaan in hoofdlijn uit bijdragen van het Rijk. Deze zijn gebaseerd op het leerlingenaantal in het samenwerkingsverband. De bekostiging voor de SO-scholen wordt rechtstreeks vanuit het Rijk aan de SO-scholen uitgekeerd en in mindering gebracht op de inkomsten voor het samenwerkingsverband.
Naast deze reguliere rijksbijdragen worden op aanvraag aanvullende baten ontvangen vanuit gemeenten of Rijk. Dit betreft dan specifieke gelden die zijn geoormerkt; deze dienen dus besteed te worden op basis van de inhoudelijke onderbouwing van de aanvraag en dienen aan de subsidieverstrekker verantwoord te worden.
Het samenwerkingsverband verdeelt haar middelen op basis van drie niveaus van ondersteuning:
- basisondersteuning en lichte ondersteuning (niveau 0 en 1): de ondersteuning die scholen aan alle leerlingen bieden;
- extra ondersteuning in het regulier onderwijs (niveau 2-3): arrangementen voor de individuele leerling of voor groepen leerlingen;
- extra ondersteuning binnen een voorziening voor speciaal (basis)onderwijs (niveau 4).
Regulier basisonderwijs
In het ondersteuningsplan is aangegeven welke basisondersteuning de scholen minimaal moeten kunnen bieden. Het samenwerkingsverband stelt voor het onderhouden en verder ontwikkelen van deze basis- en lichte ondersteuning een bedrag per leerling beschikbaar, dat jaarlijks bij het opstellen van de begroting wordt vastgesteld en maandelijks wordt uitgekeerd aan de schoolbesturen.
De aanvullende ondersteuning op niveau 2-3 vindt plaats via de acht werkgebieden.
Naast de middelen die scholen rechtstreeks ontvangen voor extra ondersteuning, beschikken de acht werkgebieden over expertise en financiële middelen om de extra ondersteuning in het basisonderwijs vorm te geven. De expertise in deze werkgebieden ligt bij de consulenten, schooldirecteuren, intern begeleiders, coördinatoren jeugdhulp en ambulante begeleiders vanuit het speciaal onderwijs. De acht werkgebieden beschikken over een eigen budget voor de totstandkoming en uitvoering van arrangementen. Scholen kunnen direct een beroep doen op deze middelen, waardoor thuisnabij passend onderwijs kan worden geboden. De middelen voor arrangementen – die dus betaald worden uit het budget van de werkgebieden worden per maand met de besturen afgerekend. Binnen de werkgebieden kan er ook voor gekozen worden om budgetten schooloverstijgend in te zetten voor een gezamenlijke aanpak voor een specifieke groep kinderen of voor innovaties in passend onderwijs. Samen met de directeuren en intern begeleiders zijn de consulenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzet van deze middelen via een plan van aanpak en het Top dossier). De netwerkgroepen binnen de werkgebieden monitoren de voortgang van de besteding van middelen en adviseren de directeur-bestuurder van PPO-NK.
De totale omvang van het budget van de werkgebieden wordt jaarlijks bij het opstellen van de begroting vastgesteld. De verdeling van deze middelen over de werkgebieden geschiedt naar rato van het aantal leerlingen. Onderdeel van deze middelen is een reservering voor fricties, waarop ook vanuit de werkgebieden een beroep kan worden gedaan. Uitgangspunt is dat geld geen belemmering mag zijn voor een noodzakelijke interventie.
Speciaal basisonderwijs
Tot ons samenwerkingsverband behoren drie scholen voor speciaal basisonderwijs (SBO).
De scholen in het speciaal basisonderwijs werden tot en met 2022 rechtstreeks door het Rijk bekostigd alsof zij 2% van het leerlingenaantal in het samenwerkingsverband hebben. Als het deelnamepercentage aan het SBO binnen het samenwerkingsverband hoger is dan 2%, dan betaalt het samenwerkingsverband aanvullende bekostiging aan de SBO-scholen en vice versa indien het deelnamepercentage onder de 2% ligt. Vanaf februari 2019 lag het deelnamepercentage binnen ons samenwerkingsverband boven de 2%, waardoor een overdrachtsverplichting van samenwerkingsverband naar het SBO is ontstaan. Per 1 oktober 2021 is het deelnamepercentage weer gedaald onder de 2% waardoor over de laatste 5 maanden van 2022 een bedrag bij de SBOscholen in rekening is gebracht.
Met ingang van kalenderjaar 2023 wijzigt de systematiek van de bekostiging. De belangrijkste consequenties daarvan voor het SBO:
- de teldatum wordt 1 februari (in plaats van 1 oktober);
- de teldatum 1 februari bepaalt de bekostiging voor het daarop volgende kalenderjaar (concreet: de leerlingentelling van 1 februari 2022 vormt de basis voor de bekostiging);
- De 2%-regeling komt te vervallen;
- De bekostiging van het SBO wordt vergelijkbaar met die van het SO: de overdracht aan het SBO wordt door DUO automatisch gedaan op basis van de door het samenwerkingsverband afgegeven TLV’s;
- De verrekening van grensverkeer (leerlingen die vanuit ons samenwerkingsverband schoolgaan op een SBO in het werkgebied van een ander samenwerkingsverband of vice versa) komt te vervallen.
Speciaal onderwijs
Tot ons samenwerkingsverband behoren vier scholen voor speciaal onderwijs. De bekostiging van het speciaal onderwijs is verdeeld in basisbekostiging en ondersteuningsbekostiging, waarbij het laatste deel wordt betaald door het samenwerkingsverband. Het ministerie (DUO) verzorgt deze overdracht namens het samenwerkingsverband direct op basis van de reguliere leerlingentelling (1 oktober). Daarnaast betaalt het samenwerkingsverband rechtstreeks de ondersteuningsbekostiging (en basisbekostiging) die voortkomt uit de groeitelling (1 februari). De hoogte van de ondersteuningsbekostiging is gebaseerd op de categorieën van de afgegeven Toelaatbaarheidsverklaringen (laag-midden-hoog). Met ingang van kalenderjaar 2023 wijzigt de systematiek van de bekostiging. De belangrijkste consequenties daarvan voor het Speciaal Onderwijs:
- de teldatum wordt 1 februari (in plaats van 1 oktober);
- de teldatum 1 februari bepaalt de bekostiging voor het daaropvolgende kalenderjaar (concreet: de leerlingentelling van 1 februari 2022 vormt de basis voor de bekostiging in 2023);
- de groeitelling (voorheen 1 februari), en daarmee de groeibekostiging, vervalt.
Interventieplaatsen SO/SBO
In het SO en SBO worden soms leerlingen tijdelijk geplaatst, zonder dat zij door de basisschool worden uitgeschreven. Deze plaatsen worden door het samenwerkingsverband bekostigd op basis van declaratie achteraf, volgens een overeengekomen weektarief.
Onderwijszorgarrangementen
In aanvulling op de overdracht van bekostiging aan regulier basisonderwijs, SO en SBO, bekostigt het samenwerkingsverband onderwijs-zorgarrangementen die gekoppeld zijn aan een reguliere basisschool. Dit betreft bijvoorbeeld de Kanzklas voor meervoudig beperkte leerlingen (schoolbestuur Allente), en de Trimaran voor hoogbegaafde leerlingen die vastlopen in hun ontwikkeling, verbonden aan de Driemaster in Alkmaar (schoolbestuur SAKS). Naast deze onderwijszorgarrangementen binnen de muren van een schoolgebouw, is soms incidenteel en tijdelijk sprake van plaatsing van leerlingen in een andere setting. Bekostiging van deze onderwijszorgarrangementen vindt plaats op basis van beschikkingen, waarvoor het totaalbedrag jaarlijks bij het opstellen van de begroting wordt vastgesteld.
Ondersteuning in natura
Naast de financiële geldstroom naar scholen en besturen, zoals hierboven beschreven, is er voor het werkveld ook ondersteuning vanuit het samenwerkingsverband beschikbaar in de vorm van personele expertise. Deze bestaat grotendeels uit de consulenten in dienst van het samenwerkingsverband en de ambulante begeleiders die worden ingehuurd bij het speciaal onderwijs. In aanvulling daarop draagt het samenwerkingsverband zorg voor ondersteuning van de professionele ontwikkeling, kennisdeling en het onderhouden van TOP dossier. De totaal beschikbare bedragen voor deze ondersteuning in natura wordt jaarlijks in de begroting opgenomen onder de noemer ‘Uitvoeringsorganisatie SWV’.
Communicerende vaten
Het resultaat van de uitgaven aan het S(B)O vormt uiteindelijk de beschikbaarheid van de ondersteuningsmiddelen voor het regulier onderwijs. Het niveau van ondersteuningsmiddelen voor het basisonderwijs is sterk afhankelijk van toe- of afname van verwijzingen naar het S(B)O en de kosten die daarmee samenhangen.
2. Toelichting op de balans en de exploitatie
In dit hoofdstuk lichten we de balans en de staat van baten en lasten toe. De cijfers zijn ontleend aan de jaarrekening 2022 zoals deze in dit verslag is opgenomen.
2.1 Toelichting op de balans
De financiële positie van het samenwerkingsverband komt tot uitdrukking in de balans. De verkorte balans is onderstaand weergegeven en bevat een vergelijking van de balanstotalen van de jaren 2021 en 2022:
Het balanstotaal van het samenwerkingsverband stijgt ten opzichte van 31 december 2021 met € 1.595.190 naar € 2.920.438. Onderstaand staat een korte toelichting ten aanzien van de onderscheiden posten. Voor een nadere onderbouwing van samenstelling en verloop van verschillende onderdelen van de balans wordt verwezen naar de toelichting op de balans zoals opgenomen in de jaarrekening. Verderop in dit hoofdstuk is een nadere analyse opgenomen van een aantal balansgerelateerde indicatoren en de vermogenspositie.
Materiele vaste activa en investeringen
Er hebben in 2022 zeer beperkt investeringen in materiële vaste activa plaatsgevonden. De investeringen betreffen alleen de aanschaf van twee laptops. Door de afschrijvingen op de reeds aanwezige materiële vaste activa is de boekwaarde in 2022 afgenomen. In 2022 zijn de materiële vaste activa doorgenomen en zijn de items die niet meer in gebruik zijn, gedesinvesteerd. Zie verder de verloopstaat materiële vaste activa zoals opgenomen in de jaarrekening. Het financiële effect van de investeringen in de exploitatie is toegelicht onder de post afschrijvingen.
Vorderingen
De vorderingen hebben betrekking op de per balansdatum:
- Verzonden facturen die nog betrekking hebben op boekjaar 2022 (bijvoorbeeld een schatting voor grensverkeer, de doorbelasting voor de subsidie Gelijke Kansen aan SAKS, bijdragen van andere samenwerkingsverbanden voor onderwijszorgvoorzieningen en nog niet voldane facturen door Gemeenten voor de inzet van de inclusiebegeleider nieuwkomers);
- Openstaande rekening courant verhouding met Samenwerkingsverband VO Noord Kennemerland (voor zover gelden te vorderen zijn);
- Nog te verwachten bonus van het Vervangingsfonds over 2022;
- Vooruitbetaalde kosten.
De vorderingen zijn lager dan per eind 2021 omdat de betaling van toegekende arrangementen binnen de werkgebieden, in verband met de overgang naar de kalenderjaarsystematiek, niet langer voor de gehele toekenningsperiode vooruit wordt gedaan, maar wordt gesplitst over de kalenderjaren (arrangementen die zijn toegekend voor schooljaar 2022-2023 zouden dus voorheen in 1 keer betaald zijn en worden nu gesplitst in een deel voor kalenderjaar 2022 en een deel voor kalenderjaar 2023). Dat geeft een zuiverder boekhoudkundig beeld en leidt tot een betere liquiditeitenplanning.
Liquiditeiten
De liquiditeitspositie is als volgt:
Alle gelden zijn per direct beschikbaar en opneembaar. Uit dit overzicht blijkt een toename van de liquiditeitspositie met circa € 1,969 miljoen ten opzichte van 31 december 2021. Dat komt vooral door het gerealiseerde positieve financieel resultaat over het boekjaar en de daling van de kortlopende vorderingen (zie hierboven). Voor een nadere specificatie van de kasstromen wordt verwezen naar het kasstroomoverzicht in de jaarrekening.
Voorzieningen
Het samenwerkingsverband beschikt alleen over een voorziening voor jubilea. Deze is gevormd om de kosten te dekken van jubileumgratificaties die op grond van de CAO betaald moeten worden voor eventuele uitkeringen bij 25- en 40-jarige jubilea. De voorziening jubilea wordt per jaareinde gemuteerd. De onttrekking vindt plaats op basis van uitbetaalde jubileumuitkeringen. De voorziening per balansdatum is gewaardeerd tegen de waarde van € 900 per fte. Er waren in 2022 geen jubilarissen. Op basis van de personele bezetting per ultimo 2022 was een iets hogere voorziening nodig dan per eind 2021 op de balans aanwezig was; om die reden is een beperkt bedrag ten laste van de exploitatie aan de voorziening toegevoegd.
Er zijn per eind 2022 geen langdurig zieken. Er is dan ook geen voorziening gevormd voor de loonkosten en de mogelijk te betalen transitievergoedingen voor medewerkers die mogelijk per eind 2022 instromen in de WIA.
Het samenwerkingsverband heeft geen medewerkers die uren sparen ten behoeve van duurzame inzetbaarheid volgens de CAO PO. Er is dan ook geen voorziening duurzame inzetbaarheid gevormd.
Er zijn per eind 2022 geen medewerkers met een tijdelijk of aflopend contract, waarvan, met de kennis per eind 2022, de intentie is om deze niet te verlengen. Er is dan ook geen voorziening gevormd voor mogelijk te betalen transitievergoedingen voor vertrekkende medewerkers in het kader van de Wet Arbeidsmarkt in Balans.
Eigen vermogen
Het over 2022 behaalde resultaat wordt volledig toegevoegd aan het eigen vermogen, dat daarmee per ultimo 2022 € 2.234.038 bedraagt. De verdeling daarvan is als volgt:
Het samenwerkingsverband houdt een weerstandsvermogen aan van € 400.000 (zie risicoanalyse). De in 2022 ontvangen gelden voor de Jeugd – en Oudersteunpunten worden per jaareinde gereserveerd in een bestemmingsreserve; deze zal worden besteed aan de conferentie in het najaar van 2023 (die grotendeels in het teken zal staan van het hoorrecht en optrekken met jeugdigen en ouders in het kader van ouder en jeugdsteunpunten) en de inzet van Wegwijs in gedrag in schooljaar 2023-2024. Het meerdere betreft de middelen die in de komende jaren nog beschikbaar zijn in het kader van de doelstelling (bestemmingsreserve). Dit bedrag is in de meerjarenbegroting 2023-2026 gepland om te worden ingezet voor de uitwerking van activiteiten m.b.t. inclusie. Voor een nadere toelichting op de omvang van het vermogen, indicatoren en de signaleringswaarde wordt verwezen naar desbetreffende paragraaf.
Kortlopende schulden
De kortlopende schulden hebben betrekking op de per balansdatum:
- Nog openstaande ingekomen en nog te ontvangen facturen die betrekking hebben op boekjaar 2022 of eerder (waaronder reserveringen voor grensverkeer over de periode augustus -december 2022
- Openstaande verplichting inzake het grensverkeer uit voorgaande jaren (voor een totaalbedrag ad € 35.000); deze verplichting is bepaald op basis van de informatie uit Kijkglas-5 Grensverkeer. Het samenwerkingsverband verwacht hier nog een afrekening voor, maar heeft deze nog niet ontvangen;
- Nog te betalen afdrachten belastingen en pensioenen;
- Gereserveerde gelden voor nog te betalen vakantiegelden;
- Vooruitontvangen subsidies (Hoogbegaafden, Wel In Ontwikkeling);
- Openstaande rekening courant verhouding met Samenwerkingsverband VO Noord Kennemerland (voor zover gelden te betalen zijn).
2.2 Toelichting op de exploitatie
De totale exploitatie over 2022 (vergeleken met begroting 2022 en de realisatie over 2021) geeft het volgende beeld:
In het onderstaande worden baten en lasten nader toegelicht; voor de cijfers en eventuele verdere onderbouwing wordt verwezen naar de jaarrekening. Voor wat betreft de bedragen die zijn gehanteerd in de kolom begroting 2022 is relevant dat deze zijn samengesteld uit 7/12e deel van de begrote bedragen uit de begroting van schooljaar 2021-2022 en de bedragen uit de begroting die is opgesteld voor de maanden augustus-december 2022. Omdat de posten die in de begroting voor schooljaar 2021-2022 waren opgenomen niet altijd een evenredige verdeling over de maanden kennen, is daarmee de vergelijking met de begroting voor kalenderjaar 2022 op onderdelen niet helemaal zuiver.
2.3 Toelichting op de baten
Rijksbijdragen
De Rijksbijdragen OCW zijn afkomstig van het Ministerie van OCW, grotendeels op basis van de leerlingaantallen. De specificatie van de Rijksbijdragen is als volgt:
De Rijksbijdragen waren voor het gehele jaar 2022 begroot op € 12,657 miljoen. De gerealiseerde Rijksbijdragen komen uit op € 14,826 miljoen en zijn daarmee ca. € 2,169 miljoen (17%) hoger dan begroot. Daarvan heeft het grootste deel betrekking op de opwaartse aanpassing van de personele bekostigingstarieven (grotendeels op basis van de aanpassingen in de CAO PO). In de zware personele bekostiging zijn ook opgenomen:
- Een (niet begroot) structureel bedrag ter compensatie voor de wijzigingen in de regelgeving omtrent Btw-heffing bij ter beschikking stellen van personeel (ca. € 13 per leerling), effect voor 2022 ca. € 254.000.
- Een (niet begroot) eenmalig bedrag van € 129.540 voor het opzetten en doorontwikkelen van ouder- en jeugdsteunpunten (€ 6,36 per leerling). Omdat we al actieve jeugd- en oudersteunpunten kennen, is dit bedrag per jaareinde gereserveerd in bestemmingsreserve (besteding is voorzien voor 2023 en 2024). En zullen we dit besteden aan de conferentie in het najaar van 2023 (die grotendeels in het teken zal staan van het hoorrecht en optrekken met jeugdigen en ouders in het kader van ouder en jeugdsteunpunten) en de inzet van Wegwijs in gedrag in schooljaar 2023-2024.
De verhoging van de bekostigingstarieven heeft ook consequenties voor de lasten, omdat daarmee ook automatisch de TLV-bedragen voor het speciaal onderwijs stijgen (zie overdrachten). Daarnaast is de vrijval van de subsidie voor hoogbegaafden ca. € 10.000 hoger dan begroot (de subsidie valt vrij op geleide van de bestedingen, dus daar staan lasten voor hetzelfde bedrag tegenover). Deze subsidie kent als criterium dat 50% van de totale bestedingen uit eigen middelen moet plaatsvinden. Bij het samenwerkingsverband vindt deze cofinanciering plaats door de bekostiging van de hoogbegaafdenvoorziening de Trimaran.
Ten slotte is een niet begroot bedrag ontvangen uit hoofde van de subsidie Wel In Ontwikkeling (WIO). Het totaal beschikte bedrag bedraagt € 51.395, maar ook deze subsidie valt vrij op geleide van de bestedingen. De verantwoorde baten in 2022 bedragen 4.423 (daar staan lasten voor hetzelfde bedrag tegenover). De subsidie wordt ingezet ten behoeve van de ontwikkeling van de digitale school.
De Rijksbijdragen zijn ca. € 1,8 miljoen hoger dan in 2021, vooral door de opwaartse aanpassing van de bekostiging.
Overige overheidsbijdragen
De overige overheidsbijdragen waren voor het jaar 2022 begroot op € 25.951 en komen in werkelijkheid uit op € 44.135, dat is € 18.184 (70%) meer dan begroot.
Deze post betreft:
- de ontvangst van de gemeenten Alkmaar, Bergen, Dijk en Waard en Heiloo als cofinancieringsbijdrage in de loonkosten van de ambulante begeleiding van nieuwkomers in het basisonderwijs in de regio;
- de subsidie van de gemeente Dijk en Waard voor het project HandsOn! waarmee 24 groep 8- leerlingen van basisscholen in Dijk en Waard leer- en succeservaringen opdoen (deze leerlingen, met als uitstroomperspectief praktijkonderwijs of basisberoepsonderwijs/kader, komen één dag in de week bij elkaar om op een praktische manier te leren en gaan op bezoek bij bedrijven en middelbare scholen in de regio). De subsidie viel hoger uit dan begroot, omdat bij het opstellen van de begroting nog niet duidelijk was of en in welke omvang deze gecontinueerd zou worden; om die reden was een lager bedrag begroot.
- Een vergoeding vanuit de Gemeente voor het organiseren van de activiteiten m.b.t. het Jonge Kind.
De gemeentelijke baten zijn ca. € 18.000 hoger dan in 2021, door de hogere subsidietoekenning van de Gemeente Dijk en Waard voor Handson! (deze liep in 2021 slechts een deel van het jaar) en de bijdrage voor het Jonge Kind (kwam in 2021 niet voor).
Overige baten
De overige baten waren voor het jaar 2022 begroot op € 202.518 en komen in werkelijkheid uit op € 326.686. De overige baten zijn daarmee ruim hoger dan begroot. De specificatie van deze post:
Ter toelichting:
- De opbrengst grensverkeer betreft de aan andere samenwerkingsverbanden verstuurde facturen voor SBO – leerlingen die afkomstig zijn van een reguliere basisschool in het andere samenwerkingsverband, en geplaatst op een SBO - school in ons samenwerkingsverband. De facturatie heeft plaatsgevonden op basis van de door DUO gepubliceerde kijkglazen. De opbrengst is hoger dan begroot, omdat er sprake is van meer inkomend grensverkeer dan waarvan bij het opstellen van de schooljaarbegrotingen was uitgegaan. Voor het grensverkeer over de maanden augustus-december 2022 is een schatting opgenomen, omdat op het moment van opstellen van de jaarrekening Kijkglas 5 door DUO nog niet gepubliceerd was.
- De ontvangst van schoolbesturen als cofinancieringsbijdrage in de loonkosten van de ambulante begeleiding van nieuwkomers in het basisonderwijs in de regio is conform begroting geïnd;
- De subsidie NRO betreft de aan Oberon gefactureerde bijdrage voor de ten behoeve van die subsidie verrichte activiteiten.
- De opbrengst voor de Subsidie Kansengelijkheid betreft het over 2022 bij de Stichting Alkmaarse Katholieke Scholen (SAKS) gedeclareerde bedrag voor de uitvoering van de onder deze subsidie vallende activiteiten. Deze gelden worden gefactureerd op basis van de bestedingen. De bate is hoger dan begroot, maar daar staan dus ook hogere lasten tegenover (het resultaateffect is nihil). SAKS is penvoerder voor deze subsidie; de totale toekenning bedraag € 100.000, waarvan € 85.000 beschikbaar is voor het samenwerkingsverband PO Noord Kennemerland en € 15.000 voor het samenwerkingsverband VO Noord Kennemerland.
- De post werkzaamheden voor derden betreft de (niet begrote) facturatie aan de VNG voor inzet van de directeur-bestuurder in het project Met Andere Ogen.
- Op basis van de berekening van de gedifferentieerde premie over 2022 wordt van het Vervangingsfonds over 2022 nog een bedrag van € 14.395 (bonus).
- Er is aan 2 collega-samenwerkingsverbanden een bedrag gefactureerd voor het (op hun verzoek) gebruik maken van teksten van onze website.
De overige baten zijn ca. € 32.000 lager dan in 2021 voornamelijk door lagere opbrengsten grensverkeer en 2 eenmalige posten in 2021 (de doorbelasting van de kosten voor arrangement van twee leerlingen uit een ander samenwerkingsverband en een correctie van de te lage doorbelasting van kosten in 2019 en 2020 met betrekking tot kosten van de projectleiding voor de uitvoering van de Subsidie Gelijke Kansen)
Totaal baten
De totale baten waren voor het gehele jaar 2022 begroot op € 12,885 miljoen. De gerealiseerde baten bedragen € 15,196 miljoen en zijn daarmee ca. € 2,311 miljoen hoger dan begroot, vooral door de hogere Rijksbijdragen. De totale baten zijn ca. € 1,8 miljoen hoger dan in 2021, vooral door de hogere Rijksbekostiging.
2.4 Toelichting op de lasten
Personele lasten:
De personele lasten bestaan uit de loonkosten van de medewerkers en overige personele lasten.
Loonkosten
De totale gemiddelde personele bezetting in 2022 bedraagt ca. 12 fte (2021: 11,3 fte):
Er is in 2022 vrijwel geen verloop geweest. Per 1 januari is de regisseur kwaliteit en bedrijfsvoering in dienst getreden. Eén medewerker is per 1 oktober met pensioen gegaan, de ontstane vacature is per 1 september (dus met een kleine overlap) al opgevuld. Er was in 2022 één medewerkster die terugkeerde van zwangerschapsverlof. Er waren geen medewerkers die langdurig uitvielen wegens ziekte.
De loonkosten bestaan uit de salariskosten van de medewerkers, inclusief vakantiegelden, eindejaarsuitkeringen en werkgeverslasten. De loonkosten voor het jaar 2022 waren begroot op € 1,119 miljoen. De werkelijke loonkosten bedragen € 1,201 miljoen (na aftrek van de van het UWV ontvangen uitkeringen i.v.m. zwangerschap). Daarmee zijn de loonkosten ca. € 82.000 hoger dan begroot; dat komt hoofdzakelijk door de verhoging van de CAO PO in 2022.
De loonkosten zijn ca. € 125.000 hoger dan in 2021 door de hogere gemiddelde personele bezetting en de toename van de loonkosten door de CAO-verhoging.
Overige personeelskosten
De overige personeelskosten bestaan uit bedragen voor inhuur van extern personeel (in het bijzonder onderwijsondersteuners en inclusiebegeleiders, controller, HR-ondersteuning, onderwijsbegeleidingsdienst, GGD), kosten van opleidingen/scholing voor eigen medewerkers, bedrijfsgezondheidszorg, reis- en verblijfkosten, kosten in het kader van de werkkostenregeling, de mutatie op de personele voorzieningen en alle overige kosten die direct of indirect personeelsgerelateerd zijn. De totale overige personeelskosten waren voor 2022 begroot op ca. € 924.000. De werkelijke bestedingen bedragen circa € 683.000 en zijn daarmee ca. € 241.000 lager dan begroot. Dat komt grotendeels doordat de begrote inzet van onderwijsondersteuners bij een van de schoolbesturen niet volledig kon worden gerealiseerd. De overige personeelskosten zijn ca. € 325.000 lager dan in 2021 door ruim lagere bestedingen op externe inhuur.
De totale personeelskosten (loonkosten en overige personeelskosten samen) waren voor 2022 begroot op € 2,042 miljoen. De realisatie bedroeg € 1,883 miljoen en is daarmee ca. € 159.000 lager dan begroot (het gecombineerd effect van hogere loonkosten als gevolg van de CAO-stijging en lagere kosten door minder inzet van onderwijsondersteuners.
De totale personeelskosten zijn ca. € 201.000 lager dan in 2021 (hogere loonkosten, lagere externe inhuur).
Afschrijvingen
Afschrijvingen vinden plaats met ingang van de eerste van de maand van aanschaf. De afschrijvingen bestaan in 2022 uit afschrijvingen op investeringen die al in 2021 of eerdere jaren zijn gedaan en afschrijvingen op investeringen die zijn gedaan in 2022. De afschrijvingen voor 2022 waren begroot op € 15.417. De werkelijke afschrijvingen in 2022 bedragen € 5.225 en zijn daarmee ruim lager dan begroot. Dat komt vooral omdat er nauwelijks investeringen hebben plaatsgevonden. De afschrijvingen zijn om die reden (en omdat een aantal items inmiddels volledig is afgeschreven) ook ca. € 12.000 lager dan in 2021.
Huisvestingslasten
De huisvestingslasten hebben betrekking het pand aan de Hertog Aalbrechtweg 5 te Alkmaar waar het samenwerkingsverband sinds 2016 is gehuisvest. De huisvestingslasten bestaan uit huurlasten en bijkomende kosten (voornamelijk schoonmaak). Er is een huurovereenkomst afgesloten samen met het samenwerkingsverband VO Noord Kennemerland, waarmee ook faciliteiten worden gedeeld. De huurovereenkomst is voor 5 jaar vastgelegd en verlengd tot en met 2026. De huurkosten en andere huisvestingsgerelateerde kosten worden met het samenwerkingsverband VO Noord Kennemerland gedeeld.
De huisvestingslasten waren voor 2022 begroot op € 61.750 en bedragen in de werkelijkheid ca. € 68.000. De kosten zijn hoger dan begroot door de verhoging van de huur en indexering van de schoonmaaklasten. De huisvestingslasten zijn om die reden ook ca. € 7.000 hoger dan in 2021.
Overige instellingslasten
De overige lasten omvatten alle andere kosten. Hieronder vallen o.a. kosten van administratie en beheer, kantoorkosten, PR & Communicatie, Raad van Toezicht, telefoon, porti, ICT, verzekeringen, abonnementen, drukwerk, kantoorbenodigdheden, accountantskosten, advieskosten, TOP dossier, bestedingen op de specifieke subsidies voor Hoogbegaafdheid en Gelijke Kansen en de kosten van inkomend grensverkeer voor SBO - leerlingen. Op facilitaire posten die gezamenlijk worden uitgevoerd met het samenwerkingsverband VO Noord Kennemerland, is alleen het eigen aandeel in deze kosten opgenomen (het aandeel voor samenwerkingsverband VO Noord Kennemerland is via de rekening courant verhouding aan hen doorbelast).
De overige instellingslasten waren voor 2022 begroot op ca. € 419.000. De werkelijke kosten bedragen circa € 466.000 en zijn daarmee circa € 47.000 (11,2%) hoger dan begroot. Deze hogere kosten worden op hoofdlijn veroorzaakt door overbesteding van ca. € 30.000 aan directe uitgaven op de specifieke subsidies voor Hoogbegaafdheid en Gelijke Kansen (waar ook hogere subsidiebaten tegenover staan).
De overige instellingslasten zijn ca. € 11.000 lager dan in 2021 (met name door lagere bestedingen op subsidies).
Overdrachten
De overdrachten bestaan uit alle betalingen die rechtstreeks via DUO of op basis van beschikkingen door het samenwerkingsverband ten goede komen aan de schoolbesturen. De overdrachten waren voor het gehele jaar 2022 begroot op € 10,699 miljoen. De gerealiseerde overdrachten bedragen € 11,228 miljoen en zijn daarmee ca. € 529.000 (4,9%) hoger dan begroot. De specificatie van de overdrachten is als volgt:
Onderstaand is een nadere toelichting op de overdrachten opgenomen.
Basisonderwijs
- De overdrachten voor de basisondersteuning (€ 115 in schooljaar 2021-2022) zijn aanvankelijk uitgevoerd conform begroting. In december 2021 is besloten om de overdrachten voor het schooljaar 2021-2022 met € 15 per leerling te verlagen op basis van de op dat moment voorliggende financiële prognoses. Deze aanpassing is in de realisatie verwerkt en verklaart waarom het gerealiseerde bedrag lager is dan de begroting. De overdracht voor de periode augustus-december 2022 is conform begroting uitgevoerd op € 86 per leerling.
- De bestedingen via de werkgebieden hebben betrekking op de toekenning van arrangementen (individueel en per groep), de toekenning van en uitvoering van HB – activiteiten (voor zover niet door de HB-subsidie gedekt), directe bestedingen en de eigen bijdrage aan de Trimaran. Deze zijn over het gehele jaar 2022 lager dan begroot. De sturing op inzet van de middelen voor de werkgebieden vindt plaats per schooljaar waardoor verschillen kunnen optreden. De bestedingen van de werkgebieden zijn geschoond voor toezeggingen die al betrekking hebben op het kalenderjaar 2023.
Speciaal basisonderwijs
- De verplichte overdracht aan het SBO op basis van het deelnamepercentage boven 2% en de groei per 1 februari is lager dan begroot omdat bij het opstellen van de begroting was uitgegaan van hogere leerlingaantallen dan de werkelijkheid. Bovendien bleek dat de overdracht over de maanden augustus-december omgekeerd was omdat het deelnamepercentage onder de 2% is gekomen.
- De bestedingen aan de interventieplaatsen hebben betrekking op de kosten van interventie en observatieplaatsen van een aantal leerlingen op de SBO-scholen. De afrekening hiervan vindt plaats op declaratiebasis achteraf op basis van een afgesproken weektarief. Deze post is vrijwel besteed conform begroting
Speciaal Onderwijs
- De overdracht aan het Speciaal Onderwijs, die rechtstreeks plaatsvindt door DUO, is hoger als gevolg van de stijging van de TLV-tarieven, zoals bij de baten is aangegeven. • Ook de groeibekostiging valt hoger uit dan begroot door de stijging van de TLV – tarieven en een hoger aantal leerlingen dan waarvan bij de begroting was uitgegaan.
- Op het begrote bedrag voor de interventieplaatsen SO hebben geen bestedingen plaatsgevonden.
- De bestedingen op de intensieve begeleidingsgroepen betreffen de bestedingen voor de doorstroomgroep en plusarrangementen op de Spinaker. Hierop werden in 2022 minder middelen besteed dan begroot
Onderwijszorgarrangementen
De post Onderwijszorgarrangementen was voorheen, zowel in begroting als realisatie, opgenomen onder de overige instellingslasten (uitvoeringsorganisatie). Het is echter logischer dat de onderwijszorgarrangementen in de categorie Overdrachten worden ondergebracht, omdat het in feite toekenningen betreft aan voorzieningen bij of door schoolbesturen. Voor de uitvoering van de onderwijszorgarrangementen was voor 2022 een bedrag van ca. € 463.000 begroot. De werkelijke bestedingen bedragen € 655.150 (onder aftrek van bedragen die aan andere samenwerkingsverbanden worden doorberekend of direct ten laste van de werkgebieden komen). Hieronder vallen de bestedingen voor de groeiende Kanzklas in Heerhugowaard, de Samen Naar Schoolklas in Bergen, de Trimaran, Buitengewoon Leren en de toegekende middelen voor de Proeftuin SO Opmaat. De werkelijke bestedingen zijn ruim hoger dan begroot omdat na het opstellen van de begrotingen aanvullende en/of hogere toekenningen zijn gedaan, bijvoorbeeld omdat meer kinderen van de voorzieningen gebruik maken dan aanvankelijk gedacht of omdat de kosten van de voorzieningen door de verhoging van de CAO PO hoger uitvielen.
De overdrachten zijn in 2022 op totaalniveau nagenoeg gelijk aan 2021. Daarbinnen zijn wel relevante verschillen zichtbaar (minder basisondersteuning, bestedingen via de werkgebieden dn overdrachten aan het sbo – meer overdrachten aan het so, vooral door de stijging van de bekostigingstarieven).
Totale lasten
De totale lasten waren voor het jaar 2022 begroot op € 13,238 miljoen. De werkelijke lasten bedragen circa € 13,651 miljoen en zijn daarmee ca. € 412.000 (3,1%) hoger dan begroot, vooral door hogere kosten van overdrachten. De totale lasten zijn ca. € 216.000 lager dan in 2021, vooral door lagere personele lasten en lagere afschrijvingen.
2.4 Toelichting op de financiële baten en lasten
De financiële baten en lasten betreffen de renteopbrengsten of rentelasten op liggende gelden. De financiële baten en lasten waren voor het hele jaar 2022 begroot op 1.750. De gerealiseerde financiële baten en lasten in 2022 bedragen € 3.011 negatief en zijn dus iets lager dan begroot. Dit betreft de negatieve rente die door de bank is berekend over de spaartegoeden gedurende het jaar.
Totaalbeeld
Het totaal financieel resultaat van het samenwerkingsverband over 2022 bedraagt € 1,543 miljoen positief. Er was een negatief resultaat begroot van € 354.447 (gebaseerd op de begroting van het schooljaar 2021-2022 en de begroting voor de begroting voor de maanden augustus-december 2022). Het totaal financieel resultaat is dus € 1,898 miljoen beter dan begroot. Tegenover circa € 2,311 miljoen meer baten staan circa € 412.000 meer lasten en € 1.261 minder aan financiële baten en lasten. Samengevat:
De meer gedetailleerde analyse van de verschillen tussen begroting en realisatie zijn als volgt:
Resultaatbestemming
Het over 2022 behaalde resultaat wordt volledig toegevoegd aan de algemene reserve. Voor omvang en verdeling van de algemene reserve per ultimo 2022 wordt verwezen naar de toelichting op de balans.
Categorisering lasten verschil interne en externe indeling
In het bovenstaande is de categorisering van de lasten gedaan conform de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. In de interne sturing en monitoring van het samenwerkingsverband wordt gewerkt met een andere indeling van de lastencategorieën. Daarin zijn loonkosten, afschrijvingen, huisvestingslasten en overige instellingslasten op een andere wijze geordend (inclusief financiële baten en lasten) en is grensverkeer onder overdrachten gerubriceerd. Als we deze interne indeling van de lasten toepassen op het jaar 2022 geeft dat het volgende beeld:
Uit bovenstaande tabel blijkt dat in 2022:
- Ca. 82,4% (2021: 81,0%) van de totale lasten betrekking heeft op rechtstreekse doorbetalingen aan de schoolbesturen;
- Ca. 12,4% (2021: 13,6%) van de totale lasten is besteed aan de uitvoeringsorganisatie van het samenwerkingsverband (hieronder vallen alle kosten van de onderwijsconsulenten en de kosten voor de ondersteuning bij de uitvoering en ontwikkeling van passend onderwijs);
- Slechts ca. 5,1% (2021: 5,4%) van de totale lasten is besteed aan de kosten van Management & Organisatie (hieronder vallen alle kosten van activiteiten en functies die noodzakelijk zijn voor een goede organisatie van het samenwerkingsverband, zodat het samenwerkingsverband de taken om aan haar wettelijke verplichtingen te voldoen, kan uitvoeren. M&O is faciliterend voor het primaire proces en omvat o.a. de kosten van de interne organisatie, communicatie, overlegstructuren, beleidsvorming en kwaliteitszorg).
Als wordt gekeken naar de toekenning van gelden per onderwijssoort is het beeld over 2022 als volgt:
2.5 Toelichting op het vermogen en indicatoren
De Inspectie van het Onderwijs hanteert signaleringsgrenzen voor het beoordelen van de financiële positie van onderwijsinstellingen. Signaleringswaarden zijn géén normen of streefgetallen, maar grenswaarden die attenderen op het feit dat er mogelijk een risicovolle of ongewenste situatie is of dreigt. Deze signaleringswaarden gebruikt de inspectie bij het financieel toezicht op de onderwijsbesturen (schoolbesturen en samenwerkingsverbanden). De inspectie hanteert drie indicatoren: solvabiliteit en liquiditeit en de ratio normatief publiek eigen vermogen.
Voor de liquiditeit wordt een onderscheid gemaakt in kleine, middelgrote en grote instellingen. Het samenwerkingsverband PO Noord Kennemerland kwalificeert daarbij als grote instelling (de totale baten zijn hoger dan € 12 miljoen). Ook is er een absolute ondergrens ingesteld voor wat betreft liquide middelen. Deze bedraagt in het funderend onderwijs € 100.000.
De voor het samenwerkingsverband berekende indicatoren zijn als volgt, afgezet tegen de grenswaarden:
De solvabiliteit 2 (eigen vermogen inclusief voorzieningen ten opzichte van totaal vermogen) geeft de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen aan en geeft inzicht in de financieringsopbouw en in hoeverre het samenwerkingsverband op langere termijn in staat is om aan de verplichtingen te voldoen. De liquiditeit (liquide middelen plus vorderingen gedeeld door kortlopende schulden) geeft aan in hoeverre het samenwerkingsverband op korte termijn aan de verplichtingen kan voldoen. Uit dit overzicht blijkt dat de financiële positie van de het samenwerkingsverband sterker is geworden in 2022. Zowel de liquiditeit, de solvabiliteit als de absolute omvang van de liquide middelen zijn gestegen ten opzichte van eind 2021. De drie indicatoren liggen per eind 2022 ruim boven de grenswaarde die de Inspectie hanteert. Naast de indicatoren voor het toezicht op de financiële continuïteit heeft de Inspectie van het Onderwijs ook een signaleringswaarde ontwikkeld voor toezicht op publiek eigen vermogen. Deze geeft een indicatie hoeveel eigen vermogen een onderwijsinstelling (school of samenwerkingsverband passend onderwijs) redelijkerwijs maximaal nodig heeft voor een gezonde bedrijfsvoering. De gedachte achter deze signaleringswaarde is dat publiek onderwijsgeld optimaal aan onderwijs wordt besteed en niet onnodig in reserves vastzit. Het eigen vermogen komt boven de signaleringswaarde uit als het feitelijk eigen vermogen (af te lezen van de balans) hoger is dan het normatief eigen vermogen (vermogen dat redelijkerwijs nodig is om bezittingen te financieren en risico’s op te vangen). De signaleringswaarde bedraagt voor samenwerkingsverbanden 3,5% van de brutobaten (met “bruto” wordt bedoeld: de totale baten voor aftrek van de ondersteuningsmiddelen voor het speciaal onderwijs, d.w.z. de TLV’s op basis van de leerlingtelling). Deze reserve moet gezien worden als risicobuffer (weerstandsvermogen), met een minimum voor kleinere samenwerkingsverbanden van € 250.000. Specifieke of verplichte voorzieningen die ook onderdeel uitmaken van het vermogen van samenwerkingsverbanden (zoals bijvoorbeeld voor ambtsjubilea van personeel) vallen buiten deze berekening. Deze signaleringswaarde is veel lager dan die voor schoolbesturen, omdat de inspectie de daadwerkelijke risico’s van samenwerkingsverbanden laag inschat. Allereerst omdat zij de samenwerkingsverbanden niet als een zelfstandige rechtspersoon ziet: de aangesloten schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het voortbestaan. Daarnaast hebben samenwerkingsverbanden niet of nauwelijks materiële vaste activa, zoals gebouwen. Voor ons samenwerkingsverband bedraagt het bovennormatief vermogen per eind 2022 € 1.692.161 nog (2021: € 213.056:):
Door het financieel resultaat 2022, vooral als gevolg van de hogere Rijksbijdragen, is het bovennormatief vermogen gestegen, terwijl de inzet was (zoals opgenomen in de begrotingen) om de het vermogen naar beneden te brengen. Om de afbouw tot onder de signaleringswaarde te borgen is in de meerjarenbegroting opgenomen dat in de komende jaren wordt gestuurd op negatieve exploitatieresultaten en extra middelen in te zetten ten behoeve van inclusie. Daarmee zal het vermogen in de komende jaren verder dalen. Voor een verdere uitwerking van de indicatoren en de vermogenspositie in meerjarenperspectief verwijzen wij naar de continuïteitsparagraaf. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de uitwerking van de Motie Westerveld die in november 2022 in de Tweede Kamer is aangenomen. Met deze motie heeft de Minister de opdracht gekregen maatregelen te treffen om de bovennormatieve vermogens bij samenwerkingsverbanden te verlagen. In februari 2023 heeft de Minister per brief aan de samenwerkingsverbanden laten weten te gaan komen met een generieke kortingsmaatregel (een vast bedrag per leerling) maar de omvang en uitwerking daarvan volgt op zijn vroegst in de zomer van 2023. Op het moment van opstellen van dit jaarverslag en jaarrekening was daarvan nog niets bekend.
Gevoerd beleid bij de beheersing van uitkeringen na ontslag
De stichting is aangesloten bij het Vervangingsfonds. Premielasten komen voor rekening van het samenwerkingsverband, de kosten van vervangingen worden door het Vervangingsfonds vergoed. Voor eventuele ziektewetuitkeringen die aan (ex-) medewerkers worden gedaan, betaalt het samenwerkingsverband een individuele gedifferentieerde premiecomponent via het publiek bestel. In de afgelopen jaren zijn vrijwel geen ziektewetuitkeringen aan (ex-) medewerkers gedaan uitbetaald. Voor het jaar 2022 bedroeg de gedifferentieerde premiecomponent voor de ZW – lasten 0,18%.
Voor (ex-)medewerkers die instromen in de WIA betaalt het samenwerkingsverband een individuele gedifferentieerde premiecomponent via het publiek bestel. Voor het jaar 2022 bedroeg de gedifferentieerde premiecomponent voor de WGA – lasten 0,99%. Instroom in de WIA wordt zoveel als mogelijk voorkomen door een zorgvuldig verzuimbeleid te voeren.
Met ingang van 1 augustus 2022 is de regelgeving van het Participatiefonds gewijzigd. Hoewel de premies gelijk blijven, moeten besturen in het primair onderwijs een deel van de uitkeringskosten van voormalig medewerkers die een WW-uitkering krijgen gedeeltelijk zelf dragen. Dat geldt alleen voor nieuwe uitkeringen. Uitkeringen die per 1 augustus 2022 al liepen, blijven nog volledig voor rekening van het Participatiefonds. Toekomstige uitkeringen zullen voor 50% ten laste komen van het samenwerkingsverband, op een aantal uitzonderingsgevallen na (dan geldt een last van 10%). Per 31 december 2022 bestaan geen verplichtingen voor mogelijke WW-rechten aan ex-medewerkers. Om die reden is geen voorziening gevormd.
In 2022 heeft het samenwerkingsverband geen vaststellingsovereenkomsten afgesloten voor uitdiensttreding.
3 Continuïteit
Uitgangspunten meerjarenbegroting
3.1 Inhoudelijke uitgangspunten en ontwikkelingen
De begroting 2023 en meerjarenbegroting 2023 – 2026 zijn gebaseerd op het ondersteuningsplan en dienen in samenhang gelezen te worden met het jaarplan 2023. De voorgenomen acties, aandachtsgebieden en doelstellingen die hierin zijn opgenomen houden rekening met ontwikkelingen in onze regio en de gemeenten, bouwen voort op initiatieven die de afgelopen jaren genomen zijn en dragen bij aan het realiseren van onze visie:
- Perspectief voor ieder kind: een goede weg naar de toekomst vol hoop en vanuit een gedeeld perspectief met ouders en leerkrachten.
- Ik maak verschil voor ons: we dragen samen de verantwoordelijkheid voor passend onderwijs en het dekkend netwerk voor de ontwikkelingsvragen van alle kinderen in ons samenwerkingsverband en we laten niet los tot dat het kind weer floreert.
- Samen leren Leven: thuisnabij en inclusief onderwijs voor alle leerlingen in ons samenwerkingsverband. We omarmen diversiteit en benutten op positieve wijze verschillen.
Trends en ontwikkelingen die de komende jaren consequenties hebben voor de keuzes in ons handelen:
- De beweging naar inclusiever onderwijs;
- Het versterken van de veerkracht van kinderen;
- De krimp van het aantal leerlingen in onze regio.
- De stijging van de verwijzingen naar speciale voorzieningen.
Uitgaande van dit gegeven en onze opdracht een gezonde ontwikkeling van kinderen en passend onderwijs te realiseren, inclusiever onderwijs mogelijk te maken en te werken aan inclusievere werkgebieden waarin onze scholen samenwerken, zullen we de komende jaren werken aan:
- Sterke pedagogische alliantie rondom kinderen, van ouders, leerkrachten en school;
- Meer regie voor de leerkrachten (en pedagogische medewerkers);
- Vergroten van het lerend vermogen van en binnen ons netwerk;
- Verder ontwikkelen van onze vaardigheden om samen te werken (en leven);
- Inclusiever en adaptiever werken in onze werkgebieden (lokaal anticiperen).
Aanbevelingen Inspectie
SWV PPO NK heeft in 2022 deelgenomen aan het themaonderzoek van de inspectie over doelmatige besteding van de middelen. De inspecteur gaf ons terug dat:
- de alignment en de betrokkenheid in ons samenwerkingsverband op alle niveaus groot is;
- dat we door onze werkwijze (‘whole system in the room’) goed zicht lijken te hebben op doelmatige besteding van middelen;
- dat de inzet van middelen voor de basis- en lichte ondersteuning transparanter kan.
Dat laatste punt sluit aan bij onze eigen constatering dat we vanuit het samenwerkingsverband meer zicht willen hebben op de inzet van de middelen voor de basis- en lichte ondersteuning die rechtstreeks naar de scholen gaan. Daar is vanuit het samenwerkingsverband dan ook aandacht voor.
Financiële doelstellingen
De meerjarenbegroting heeft als belangrijkste doelstelling de realisatie van het ondersteuningsplan en het daarvan afgeleide jaarplan 2023, in het bijzonder de uitwerking van activiteiten m.b.t. inclusie. Dat doen we met een verantwoorde afbouw van bovenmatige reserves waarmee we het vermogen in lijn brengen met de signaleringswaarde die de Inspectie hanteert.
Daaraan geven we de volgende concrete uitvoering:
- Continueren en stabiliseren van de hoogte van de ondersteuningsmiddelen;
- Continueren en stabiliseren van de budgetten van de werkgebieden. Voor de toekomst onderzoeken we hoe we de toedeling van budgetten voor de basisondersteuning en de werkgebieden kunnen doorvertalen in relatie tot de in het ondersteuningsplan opgenomen opdracht om meer inclusief te werken, maar dat is in de voorliggende begroting nog niet verwerkt.
- Inzetten op verlaging van het aantal leerlingen in het SO en het SBO;
- Inzetten op de uitvoering van onderwijsarrangementen, waarbij we zullen toewerken naar voorzieningenbekostiging in plaats van op leerlinggebonden geldstromen.
Leerlingenaantallen
De bekostiging vanuit het Rijk was voorheen gebaseerd op de leerlingtelling per 1 oktober. Met het oog op de nieuwe landelijke bekostigingssystematiek voor 2023, die volledig op kalenderjaarbasis zal zijn, is de teldatum voor de leerlingtellingen opgeschoven naar 1 februari.
De ontwikkeling van de leerlingaantallen toont het volgende beeld:
Opmerkingen:
- Het aantal leerlingen per 1 februari 2022 is hoger dan op 1 oktober 2021, maar daarbij dient wel in ogenschouw te worden genomen dat het aantal leerlingen op 1 februari door tussentijdse instroom vrijwel altijd hoger is dan het aantal op 1 oktober. Dit is een landelijk beeld. Historische cijfers op het niveau van het samenwerkingsverband per peildatum 1 februari zijn niet beschikbaar. Daardoor kunnen we daaraan geen trend verbinden.
- De som van de achterstandsscores per 1 februari 2022 was op het moment van begroten nog niet bekend, aangenomen is dat deze gelijk is aan de waarde per 1 oktober 2021 en meerjarig stabiel is.
- Omdat geen historische cijfers op peildatum 1 februari beschikbaar zijn, is voor de prognose van de leerlingaantallen uitgegaan van dezelfde prognose als in de vorige meerjarenbegroting. De aannames zijn dat:
- het aantal leerlingen in het basisonderwijs jaarlijks met 1% daalt;
- het beleid dat is gericht op inclusiever onderwijs zal leiden tot een daling van het aantal leerlingen in het SBO[1] (jaarlijks 1%) en het SO (jaarlijks 2%).
[1] Het aantal leerlingen in het SBO daalt in absolute zin, maar omdat het totaal aantal leerlingen ook daalt, blijft het deelnamepercentage van het SBO stabiel.
Personele bezetting
Er is geen aanleiding om in de omvang van de bezetting wijziging aan te brengen, wel is in de meerjarenbegroting ruimte begroot voor vervangingen en tijdelijke uitbreidingen. Ook zal, kijkend naar de ontwikkelingen van het aantal leerlingen in het regulier onderwijs – de caseload van de consulenten en de ambulante begeleiders regelmatig worden geëvalueerd. Vooralsnog is voor de meerjarenbegroting uitgegaan van een gelijkblijvend personeelsbestand:
Specialistische staftaken met een kleine omvang (controlling/HRM) worden ingehuurd.
Ambulante begeleiding wordt ingehuurd bij het Speciaal Onderwijs, op basis van een langlopende overeenkomst. Hiermee is een bedrag gemoeid van ruim € 618.000 op jaarbasis (niveau begroting 2023). De afname hiervan wordt jaarlijks geëvalueerd en de omvang wordt (rekening houdend met het werkgelegenheidsbeleid van het SO) vooraf bepaald.
3.2 Meerjarenbegroting
De totale begroting van het Samenwerkingsverband voor de jaren 2023 – 2026 ziet er als volgt uit:
Het financieel resultaat voor kalenderjaar 2023 is begroot op een tekort van ca. € 357.000. Daarvan heeft ca. € 65.000 betrekking op de besteding van de in 2022 ontvangen gelden voor de jeugd- en oudersteunpunten. In de begrotingsjaren 2023 tot en met 2026 is een jaarlijks bedrag begroot voor het uitvoeren van activiteiten op het gebied van inclusie. De inzet van deze middelen is gedurende de begrotingsperiode nader te bepalen. Over de vorm van de inzet van deze middelen en de verdeling ervan is dan ook nog geen besluit genomen. Gedacht kan worden aan uitbreiding van de middelen voor de werkgebieden, het starten van nieuwe onderwijszorgarrangementen, verhoging van de basisbekostiging, of andere richtingen.
De totale baten dalen na 2023 in lijn met de begrote daling van de leerlingaantallen en het vervallen van een aantal specifieke subsidies in 2024.
Aan de lastenkant geldt dat de overdrachten aan SBO en SO zullen dalen door de verwachte daling van de deelnamepercentages. Tegelijkertijd worden de bestedingen aan de werkgebieden en de basisondersteuning gestabiliseerd. Per saldo zal sprake zijn van een daling van de overdrachten aan de schoolbesturen, zoals blijkt uit onderstaande tabel:
Voor wat betreft de overige kosten geldt dat geen grote wijzigingen worden verwacht. Er worden geen majeure investeringen voorzien. In meerjarenperspectief zijn de kosten voor Management & Organisatie stabiel begroot; de uitvoeringskosten zijn aflopend begroot door het na 2023 wegvallen van de specifieke bestedingen op subsidiegelden (waar dus ook geen baten meer voor worden voorzien). De verdeling van de lasten over de verschillende categorieën is als volgt:
In het bovenstaande is de categorisering van de lasten gedaan conform de interne sturing en monitoring van het samenwerkingsverband. Deze indeling wijkt af van de indeling conform de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. In de interne sturing en monitoring zijn baten en lasten op een andere wijze geordend (inclusief financiële baten en lasten), maar de totale baten en de totale lasten zijn exact gelijk. Omgezet naar het voorgeschreven jaarrekening-model, ziet de meerjarenbegroting er als volgt uit:
Onderstaand is een overzicht opgenomen van het geprognosticeerd verloop van de balans op basis van de meerjarenbegroting 2023-2026.
- De stand per 31 december 2021 is ontleend aan de jaarrekening 2021.
Voor de jaren 2023 tot en met 2026:
- De omvang van de materiële vaste activa is aangepast op basis van de begrote investeringen en in mindering te brengen afschrijvingen;
- De omvang van de voorzieningen is stabiel gehouden ervan uitgaande dat dotaties en onttrekkingen elkaar in evenwicht houden;
- Het begroot exploitatieresultaat per jaar is toegevoegd of onttrokken aan de bestemmingsreserve; het weerstandsvermogen is stabiel gehouden op € 400.000;
- De balans is sluitend gemaakt door aan de debetzijde de liquide middelen aan te passen. Er is daarbij vanuit gegaan dat alle overige vorderingen stabiel zijn op ca. € 500.000 en de kortlopende schulden op ca. € 500.000. Dat zal in de praktijk niet zo zijn (door bijvoorbeeld vooruitbetalingen en laat of juist vroeg ontvangen facturen kunnen uiteindelijk nog flinke verschuivingen zichtbaar zijn tussen liquide middelen, kortlopende schulden en vorderingen). Deze wijze van prognosticeren geeft evenwel een redelijke benadering van de toekomstige situatie op basis van de meerjarenbegroting.
Op basis van die aannames ziet de balans er in meerjarenperspectief, zoals opgenomen in de begroting, er als volgt uit:
Ten aanzien van de signaleringswaarde volgt daaruit in meerjarenperspectief het volgende beeld:
Uit dit overzicht blijkt dat, op basis van de meerjarenbegroting, per eind 2025 geen sprake meer is van bovennormatief vermogen.
De ontwikkeling van de indicatoren in meerjarenperspectief is als volgt:
Daaruit blijkt dat de solvabiliteit, liquiditeit en de absolute omvang van de liquide middelen dalen maar in alle jaren nog ruim boven de grenswaarden liggen. Dat duidt op een gezonde financiële situatie van het samenwerkingsverband.
Kanttekeningen bij de meerjarenbegroting en vermogenspositie:
Bovenstaande teksten, cijfers en tabellen zijn ontleend aan de meerjarenbegroting 2023-2026. Bij het opstellen van de meerjarenbalans was ervan uit gegaan dat de geschatte omvang van het eigen vermogen per 31 december 2022 ca. € 1,562 miljoen zou bedragen. De werkelijke omvang van het eigen vermogen per 31 december 2022 bedraagt echter € 2,237 miljoen – dat is ca. € 675.000 hoger. Dat zou betekenen dat, ten opzichte van de berekeningen in de meerjarenbegroting 2023-2026:
- Er € 675.000 meer beschikbaar is voor besteding in het kader van de doelstelling
- de doorrekeningen van de omvang van de algemene reserve en bovenmatig vermogen, alsmede de indicatoren in meerjarenperspectief hoger zijn.
Tegelijkertijd is nog geen rekening gehouden met de uitwerking van de Motie Westerveld die in november 2022 in de Tweede Kamer is aangenomen. Met deze motie heeft de Minister de opdracht gekregen maatregelen te treffen om de bovennormatieve vermogens bij samenwerkingsverbanden te verlagen. In februari 2023 heeft de Minister per brief aan de samenwerkingsverbanden laten weten te gaan komen met een generieke kortingsmaatregel (een vast bedrag per leerling) maar de omvang en uitwerking daarvan volgt op zijn vroegst in de zomer van 2023. Op het moment van opstellen van dit jaarverslag en jaarrekening was daarvan nog niets bekend, maar het kan betekenen dat de vermogenspositie van het samenwerkingsverband in meerjarenperspectief juist slechter is dan waarvan bij het opstellen van de meerjarenbegroting 2023-2026 werd aangenomen.
3.3 Risicoanalyse en risicomanagement
Algemeen
De risico’s van een samenwerkingsverband zijn van een andere orde dan van een schoolbestuur. Zo is er geen sprake van de exploitatie van gebouwen en zijn de werkgeversrisico’s door het beperkte aantal personeelsleden evenmin vergelijkbaar met die van een schoolbestuur. Het samenwerkingsverband is primair een faciliterende organisatie, die schoolbesturen in staat stelt om passend onderwijs te verzorgen.
Ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de exploitatie, zoals de ontwikkeling van leerlingenaantallen (bepalend voor de baten) en deelname aan het speciaal (basis-) onderwijs (bepalend voor een deel van de verplichte lasten) zijn redelijk te voorspellen op basis van nu en de afgelopen jaren zichtbaar geworden trends en de caseload van het samenwerkingsverband met betrekking tot de toelaatbaarheid. Groei of krimp, zowel van het regulier onderwijs als van speciale voorzieningen, kunnen dan ook ondervangen worden in de meerjarenbegroting. Wel zijn ze eerder in deze continuïteitsparagraaf als een aanmerkelijk risico aangeduid, maar als risico dat binnen de (meerjaren-)begroting moet worden opgelost en niet zal leiden tot het aanhouden van een hogere risicoreserve.
Uitgaven aan speciale voorzieningen en de ondersteuningsmiddelen voor het regulier onderwijs vormen een communicerend vat: indien in de toekomst de kosten aan speciale voorzieningen zouden stijgen, kunnen de middelen voor ondersteuning in het regulier onderwijs worden beperkt. De risico’s m.b.t. (te) hoge verplichte uitgaven aan speciale voorzieningen zijn zelfs wettelijk bij schoolbesturen belegd, door de regel dat indien de verplichte afdrachten aan het speciaal onderwijs het totale budget zware ondersteuning overschrijden, de aan het samenwerkingsverband deelnemende schoolbesturen navenant worden gekort op de eigen lumpsum.
De werkelijke risico’s voor een samenwerkingsverband zitten in de kwaliteit van uitvoering van passend onderwijs. De kwaliteit van de te realiseren ondersteuning wordt bepaald door de scholen en hun besturen. Risico’s als het niet realiseren van een afdoende niveau van ondersteuning moeten gemanaged worden in overleg met de besturen.
De druk op samenwerkingsverbanden, ook vanuit de inspectie, om meer zicht te krijgen op de doelmatige besteding van middelen die aan de schoolbesturen worden overgedragen, is de laatste jaren dan ook toegenomen. Aangezien de arrangementen met extra ondersteuning in de basisscholen tot stand komen in overleg met de onderwijsconsulent van het betreffende werkgebied, en met de consulent op doelrealisatie worden geëvalueerd, en de middelen voor deze extra ondersteuning per arrangement worden toegekend, heeft het samenwerkingsverband een goed beeld van de kwaliteit van passend onderwijs in de scholen.
Uiteraard zijn er ook risico’s die zich moeten vertalen in weerstandsvermogen. Naast de (beperkte) personele bezetting en dus enige werkgeversrisico’s, is er sprake van werkprocessen die bij onzorgvuldige afhandeling tot schaderisico’s kunnen leiden.
Korting op lumpsum schoolbesturen
Omdat in de vorige paragraaf gerefereerd wordt aan de “bottom line” regel dat schoolbesturen worden gekort op hun lumpsum indien de overdracht aan het speciaal onderwijs en het speciaal basisonderwijs het budget zware ondersteuning overschrijdt, is het goed om hieraan te geven dat dit een scenario is, waarop de kans klein is:
Mogelijke risico’s
De risico’s van het samenwerkingsverband zijn beperkt tot elementen van de bedrijfsvoering en de kerntaken. Dit leidt tot de volgende analyse:
Personeelsmanagement
Het samenwerkingsverband is een relatief kleine werkgever, maar kan niettemin om onverwachte, financiële gevolgen van dat werkgeverschap te maken krijgen. Dat zijn:
- Vervanging van personeel door arbeidsverzuim (ziekte, zwangerschap) waarbij de verzuimverzekering niet toereikend genoeg is voor het afdekken van de loonkosten aan vervanging.
- Arbeidsconflicten kunnen leiden tot juridische kosten, transitievergoedingen en uitkeringskosten. Dat laatste doet zich alleen voor indien een uitkering volgt op een ontslag dat niet onvermijdelijk is volgens het reglement van het Participatiefonds. Dit risico is in omvang en frequentie beperkt, en wordt bovendien bewaakt.
Bedrijfsvoering
De diverse administratieve processen kunnen leiden tot omissies, die vervolgens weer een financiële consequentie kunnen hebben. Deze werkprocessen zijn vastgelegd in een administratieve organisatie & interne controle (AO/IC) of handboek en de AO/IC van het administratiekantoor dat de financiële en personele administratie verzorgt. Samen met de borging van bevoegdheden in het elektronische betalingsverkeer (procuratieschema) en tenslotte de interne toezichthouder die de exploitatie volgt via rapportages, is er sprake van een afdoende risicobeheersing van de financiële bedrijfsvoering. Nu het samenwerkingsverband enige jaren bestaat en daardoor ook het aantal verplichtingen is “gegroeid”, wordt een (digitaal) contractenregister opgesteld, waardoor eenvoudiger zicht te krijgen is op doorlopende verplichtingen. Daarnaast voldoet het samenwerkingsverband aan de eisen die worden gesteld vanuit de AVG.
Kerntaken
Aparte aandacht vraagt de ‘verzilvering’ of opvolging van toelaatbaarheidsverklaringen (TLV). Het samenwerkingsverband geeft TLV’s af met een bekostigingscategorie. Het overmaken van de categoriekosten door DUO wordt echter aangestuurd door de schooladministratie. Het samenwerkingsverband controleert dan ook tenminste eenmaal jaarlijks (na de 1 teldatum) of de in Kijkglas 2 (plaatsingen (V)SO) geregistreerde TLV-categorieën corresponderen met de afgegeven TLVbesluiten.
Samenwerkingsverbanden worden steeds vaker geconfronteerd met de relatief hoge kosten die een passende oplossing voor ‘thuiszitters’ met zich meebrengt en situaties ronde en leerling waarin de regelgeving of het dekkend netwerk niet direct voorziet. Deze risico’s zijn opgenomen in de begroting, o.a. via een “interventiebudget directeur”. Ook zijn eventuele financiële gevolgen van geschillen in de begroting opgenomen. Voor beide zaken geldt echter dat het stelposten betreft waarvoor calculatie vrijwel onmogelijk is, en dus een beroep op de risicoreserve niet is uit te sluiten.
Hoogte weerstandsvermogen
De analyse leidt tot een gewenst weerstandsvermogen of risicoreserve van € 400.000, gebaseerd op onderstaande specificatie:
Per einde boekjaar 2022 ligt de werkelijk om vang van de algemene reserve boven het minimaal benodigde bedrag voor het afdekken van de risico’s.
>> Ga terug naar de beginpagina Samen werken aan kwaliteit
Jaarrekening 2022
Voor de jaarrekening 2022 verwijzen wij graag naar het bijgesloten financieel jaarverslag 2022 (p.47 ev.)
[1] Het aantal leerlingen in het SBO daalt in absolute zin, maar omdat het totaal aantal leerlingen ook daalt, blijft het deelnamepercentage van het SBO stabiel.